* DOSIS:dynamic otiose social interactive structure *



Dosis: experimenten in de galerie

door:Jan-Willem Romeijn

In november 2007 heeft het wetenschappelijk bureau DOSIS, in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen en galerie NP3, een experiment uitgevoerd dat tot doel had de beweging van mensen in een verder lege ruimte in kaart te brengen. Van dit onderzoek vindt u op deze pagina de verslaglegging en verantwoording.



In het onderzoek werden de bewegingen en houdingen van groepen met proefpersonen tijdens drie sessies gevolgd. De ruimte waarin zij bewogen was een white cube met een grondoppervlak van 5 bij 5 meter; elke sessie duurde 15 minuten. De proefpersonen, varierend in aantal tussen 3 en 8, waren herkenbaar gemaakt door middel van verschillend gekleurde overalls.

In sessie 1 werd zonder stimulus opgenomen. In sessie 2 was de vloer gevuld met blokjes van 5?5?5 cm, op vaste afstand van elkaar geplaatst op de snijpunten van een rooster. In sessie 3 hoorden de proefpersonen elke drie seconden een toon, waarvan de hoogte bepaald werd door de positie van de proefpersonen in de ruimte.



De galerie als laboratorium
Wat zien we op het beroemde, zoniet platgetreden, schilderij van Magritte, waarop onder de tekst “Ceci n’est pas une pipe” een pijp staat afgebeeld? Duidelijk geen pijp, hooguit een voorstelling van een pijp, iets dat bestaat uit canvas en verf. Iets dat zich verhoudt tot het ding om mee te roken zoals de klanken “b”, “oo” en “m” zich verhouden tot een boom.

Wat zien we als we kijken naar de resultaten van een wetenschappelijk onderzoek, zoals die worden neergelegd in posters, presentaties, tijdschriften, en boeken? In eerste instantie lijkt het antwoord op deze vraag parallel aan wat Magritte met zijn schilderij uitdrukt: we zien de afspiegeling van de onderzochte werkelijkheid in een bepaald medium, en we moeten ons realiseren dat we daarmee niet kijken naar de werkelijkheid zelf.

De kloof tussen de chaotische en veelkantige wereld die wij dagelijks doorkruisen en de abstracte realiteit van wetenschappelijke verbanden is op het eerste gezicht misschien wel groter dan die tussen de pijp die Magritte schilderde, en het schilderij dat daarvan het resultaat was. Tussen wereld en wetenschap hangt een krakkemikkige loopbrug van een materiële proefopstelling, instellingen van apparatuur, notities in een logboek, bestanden met onderzoeksdata, statistische analyses, de confrontatie tussen analyse en achtergrondtheorie, en uiteindelijk de theoretische conclusies.

Des te verassender is het dat wetenschappers beweren door te dringen tot de essentie van wat zij onderzoeken. Dat is het grote idee van de experimentele wetenschap: een ding of voorval wordt uit de zijn omringende wereld weggehaald en ondergaat in de geïsoleerde ruimte van het laboratorium manipulaties die in het beste geval de normale omstandigheden proberen na te bootsen. Door de materiële werkelijkheid op die manier gecontroleerd te laten variëren, ontdoen we die werkelijkheid van haar huid en kijken we naar de interne werking ervan. Het experiment is een anatomische les.

Opmerkelijk hieraan is dat het object van studie in een wezensvreemde situatie wordt geplaatst. Waarom dan toch beweren dat wij daarmee tot het wezen van de dingen doordringen? Het ligt meer voor de hand te denken dat we met die manipulaties de wereld tot het doen van kunstjes dwingen, zoals we een aapje tot een dansje kunnen aanzetten door het een schaaltje pinda’s in het vooruitzicht te stellen.

Om vat te krijgen op de machtsverhoudingen in het experiment, is het illustratief een andere, maar vergelijkbare confrontatie te onderzoeken. Eerst de overeenkomsten. In een galerie, vaak een witte ruimte waarin verstorende invloeden naar de achtergrond zijn gedrongen, worden dingen of voorvallen geïsoleerd en onder bijzondere omstandigheden aan de ogen van de bezoeker onderworpen. Daarmee betreedt de bezoeker een wereld die achter of in de onmiddellijke materiële gegevenheden ligt: de ideeën van een kunstenaar, de zaken die in het kunstwerk worden voorgesteld, de universele of persoonlijke esthetische kwaliteiten ervan. In alle gevallen niet de materiële dingen zelf. “Dit is geen canvas, geen verf”, had Magritte kunnen schrijven.

Maar er is tussen galerie en laboratorium ook een verschil, dat samenhangt met de vormen van communicatie die zich in het contact tussen bezoeker en kunstwerk, of tussen onderzoeker en object van studie, voltrekken. Dat wat achter het materiële kunstwerk gezocht wordt, is niet door de vaste regels van taal van het kunstwerk, of door de betekenissen van de woorden daarin, vastgelegd. Vaak is de taal van het kunstwerk een geheel nieuwe en nog onbekende. Men bevindt zich met het kunstwerk in dezelfde witte ruimte en hoewel een close reading van expliciete beeldtaal niet is uitgesloten, laat men het werk vooral op haar eigen termen tot zich doordringen. Je zou kunnen zeggen: de communicatie is zoals de verbondenheid tussen mens en dier, of zoals die tussen mensen in hun dierlijke hoedanigheid.

Hoe anders is de communicatie die structuur en betekenis oplegt aan datgene wat uitgedrukt wordt. De communicatie is dan niet gewoonweg dat men aanwezig is en spreekt, maar ze bestaat uit wat precies gezegd wordt, uit de overdracht van voorstellingen van zaken. Het is deze inhoudelijke vorm van communicatie waarmee de wereld tot ons spreekt in het laboratorium. Of eigenlijk zijn wij het die een dergelijk gesprek met de wereld arrangeren. In het laboratorium dwingen we de proefopstelling tot bondige en vooral informatieve antwoorden, terwijl we met de kunstwerken in een galerie een band aangaan die gebaseerd is op de gemeenschappelijke aanwezigheid in de ruimte, los van een eventuele uitwisseling van informatie.

De spanning tussen deze twee vormen van communicatie wordt opgevoerd wanneer mensen en hun gedragingen niet alleen de bezoekers of onderzoekers zijn, maar ook het kunstwerk en het object van studie worden. Beschouwd als deel van een proefopstelling, enerzijds, blijft van de mensen niet meer over dan wat aan de grafieken en databestanden kan worden afgelezen. Bezien als kunstwerk, aan de andere kant, zijn zij vormgeving, mogelijk met esthetische waarde, of anders een uitdrukking van hoe een mens tot data vermalen kan worden.

Precies tussen deze twee mogelijkheden, tussen galerie en laboratorium, of tussen taal als expressie en taal als middel, precies daartussen bevindt zich het beeld van de mens die in de grafieken en bestanden gestalte krijgt. “Dit is een mens. En dit is geen mens.” Beide kun je in de neerslag van het onderzoek lezen.